XII
De sneeuwvlokken gleden van zijn kalfslederen schoenen af terwijl hij zich nog net niet hollend van het motel verwijderde. Oliver Johnson voelde zich opgejaagd wild. Onderweg van St. Louis naar Eureka had Ervin Dubois hem nog maar eens verzekerd dat hij hem afdoende kon beschermen, maar de schietpartij van daarstraks had het tegendeel bewezen. Johnson was naar buiten gerend en had direct gezien wat er was gebeurd. De dode Dubois op de grond, de moordenaar die een gillende griet stond af te rossen. De man had met zijn rug naar hem toe gestaan. Hij was zijn kamer weer in gehold, had zijn jas meegegrist en was gevlucht.
Waarheen? Geen idee. Gelukkig had hij twee creditcards en nog tweehonderd dollar aan papiergeld. Maar dat was dan ook alles.
Toen er een taxi stopte en twee passagiers liet uitstappen, aarzelde Johnson geen moment en rende op de wagen af. De chauffeur keek hem argwanend aan, maar liet hem instappen. Waarschijnlijk hadden de dure kleren de huidskleur gecompenseerd.
‘Naar het centrum van Eureka graag.’
Hij liet zich afzetten bij het Greyhound-busstation. De mannen die hem nu ongetwijfeld zochten, zouden veronderstellen dat hij per auto verder zou reizen. Het lag ook voor de hand dat hij zou terugkeren naar Chicago, dus besloot hij naar het zuidwesten te gaan.
‘U hebt geluk’, zei de man achter het loket. ‘Over drie kwartier gaat er nog een bus met als eindbestemming Oklahoma City. Die stopt ook in Springfield en Joplin.’
Joplin. Dat lag op de grens van drie staten. Niet al te groot, maar toeristisch. Daar kon hij op zijn gemak een tijdje onderduiken en dan contact opnemen met Contrane. Hij knikte en kocht een kaartje.
De sneeuw smolt van zijn jas terwijl hij wachtte. De verwarming in de wachtruimte werkte niet optimaal, maar goed genoeg om geen last van de kou te krijgen. Niemand sprak. Johnson vroeg zich af of de bus wel zou rijden met deze sneeuwval. Geleidelijk verdween het opgejaagde gevoel.Hij liet zich enigszins omderuit zakken in de stoel. Af en toe doezelde hij zelfs even weg,
Na een dik uur kwam de bus eindelijk aanrijden. Johnson wachtte geduldig tot de twee passagiers, die Eureka als eindbestemming hadden, waren uitgestapt. Hij liet de Latino vrouw met haar kind en de hoofdschuddende man voorgaan, toonde zijn ticket aan de vermoeid ogende zwarte chauffeur en stapte in. Hij nam plaats naast een oudere blanke man, gekleed in een sjofel pak dat in de jaren zeventig hip moest zijn geweest. De chauffeur sloot de deuren en de bus trok op.
‘Ladies and gentlemen, welkom in de Greyhound-bus van St. Louis naar Oklahoma City. Op onze plaats van bestemming vindt u andere bussen die u verbinden met alle steden in het westen. Roken, alcoholische drank, drugs en grove taal zijn verboden.’
Al na enkele minuten besefte Johnson met spijt dat hij niks te lezen had meegenomen. Hij speurde in het rond naar achtergelaten kranten of tijdschriften, maar vond niks.
‘Zoekt u een boek of tijdschrift?’
Johnson schonk zijn buurman alvast een dankbare blik. ‘Inderdaad. Hebt u iets te leen voor mij? Het wordt een lange rit.’
‘Alstublieft. Een boek dat uw leven kan veranderen.’
Het leek hem te dun om welk leven dan ook te beïnvloeden, laat staan het zijne.
Hij pakte het boekje aan en bestudeerde het van dichtbij. L. Ron Hubbard. Dianetics, the Small History of a Giant Discovery.
‘Zegt het u iets?’
Johnson wist niet meteen wat hij moest antwoorden, maar een gesprek met een lid van de Scientologykerk leek hem een nog grotere kwelling dan het lezen van propagandistische rommel.
‘Ik ken het niet, maar ik ga het onmiddellijk lezen.’
Hij nam zichzelf voor de bladzijden zo traag mogelijk om te slaan.
De zwaailichten hadden niets te maken met een verkeersongeluk door de sneeuwval, zag Jacob Turner toen ze met de Chevrolet bij het Archimedes Motel aankwamen. Het had alles weg van een crime scene.
‘Het lijkt wel of de lijken ons voorafgaan’, zei John Turner naast hem.
Jacob bromde iets onverstaanbaars als antwoord. Hij vroeg zich af wie deze keer het slachtoffer was. Het kon natuurlijk een gewone motelgast zijn, maar hij wist nu al bijna zeker dat het een van de mannen was die ze achtervolgden. Een of meer, corrigeerde hij zichzelf. Het was stom geweest eerst iets te gaan eten en een kamer te nemen. Hij parkeerde naast een wagen van de State Patrol, zette de motor af en klikte zijn gordel los.
‘Deze keer zal ik gaan. Ik roep je wel als het nodig is.’
Toen hij het lint, waarmee het terrein vlak voor een van de kamers was afgezet, wilde passeren, hield een geüniformeerde agent hem tegen.
‘Als jullie het lijk willen weghalen moeten jullie omlopen.’
Beledigd haalde Turner zijn identificatie tevoorschijn. ‘FBI. Ik ben geen lijkensjouwer. Breng me bij de rechercheur die de leiding van het onderzoek heeft.’
De agent verontschuldigde zich en nam Turner mee naar binnen. De politiefotograaf fotografeerde het lichaam op de grond. Iemand van de technische recherche plukte met een pincet stukjes vezel van het tapijt. Een vrouw was druk in gesprek met twee mannelijke collega’s.
‘Dat is ze,’ zei de agent, ‘luitenant Muriel o’Hara.’
Toen ze haar naam hoorde noemen draaide rechercheur o’Hara zich om. Turner zag dat ze haar Ierse naam niet gestolen had. Haar dikke haar was Keltisch rood en ook de sproeten in haar gezicht logen er niet om. Jammer dat ze een iets te dikke kont heeft, dacht Turner terwijl ze op hem toestapte.
‘Wie heeft u toestemming gegeven hier binnen te komen?’
Turner toverde een brede glimlach op zijn gezicht en stelde zich voor. Wantrouwig bekeek ze zijn papieren.
‘Ik denk dat de man die daar naast het bed ligt iemand is die wij al anderhalve dag achtervolgen. Een pooier uit Chicago.’
‘Ervin Dubois. We hebben zijn naam al door de computer laten halen. Hij is niet zo’n onbeduidende jongen als hij lijkt.’
Turner was onaangenaam verrast dat ze dit wist. ‘Kunt u mij zeggen of Dubois de enige dode is?’
‘Kunt u mij zeggen waarom ik dat aan uw neus zou hangen?’
‘Mijn partner en ik zijn officieel belast met een onderzoek naar de misdaden waarbij deze man, samen met enkele anderen, betrokken is.’
‘En mijn partners en ik zijn officieel belast met dit moordonderzoek. Kijk eens, mister, ik heb niets tegen u of tegen de FBI, maar zolang ik niet van hogerhand het bevel krijg op te krassen en alles aan de federale jongens over te laten stel ík hier de vragen, en niet u.’
Pittige tante, dacht Turner. Hij verbreedde met opzet zijn glimlach nog meer. Zijn mondhoeken voelden alsof er werkpaarden aan stonden te trekken.
‘Ik wil u ook niets in de weg leggen, luitenant. Ik ben er alleen van overtuigd dat we deze zaak sneller tot een oplossing kunnen brengen als we onze informatie delen.’
‘Ik luister.’
Dit liep helemaal verkeerd. Nog even en hij stond hier van alles aan de grote klok te hangen en hele meutes slapende honden wakker te maken, terwijl hijzelf geen stap verder kwam. Hij knauwde op zijn onderlip en overdacht wat nu het meest diplomatieke antwoord was.
‘Ik ga eerst met mijn partner buiten overleggen of wij wel open kaart met u moeten spelen als u dat zo duidelijk niet met ons wilt doen.’
De luitenant haalde haar schouders op. ‘Doet u dat. Als u koffie nodig hebt om u warm te houden, vraagt u het aan de agent die u binnen heeft gelaten.’
Ze draaide zich om en liep terug naar haar collega’s, die het gesprek van afstand met zichtbaar genoegen hadden gevolgd. Om niet nog erger af te gaan verliet Turner direct de kamer. Buiten had de verse sneeuw zijn voetsporen van daarnet alweer half bedekt. Hij schudde wat vlokken van zijn schouders voor hij het portier aan de bestuurderskant opende en stapte in.
‘Ik zie aan je smoel dat je hier niet veel medewerking kunt verwachten’, merkte Jacob Turner op.
‘Schei uit. Een of andere valse teef heeft de leiding en je hebt een complete winkel aan handschoenen nodig om die kat aan te pakken. Maar ik weet wel dat het Dubois is die daar ligt en dat er geen ander lijk is.’
‘Dan weten we in principe toch genoeg?’ zei zijn collega.
‘De vraag is: waar is Johnson naartoe?’
‘Die is hem gesmeerd zodra het eerste schot viel. Vervolgens heeft-ie ergens een taxi gepakt en daarna is-ie een auto gaan huren, waarschijnlijk in Eureka.’
‘En nu? Morgenochtend alle verhuurkantoren af? Avis, Hertz...’
‘Hij is zo ver mogelijk gevlucht’, ging John Turner door. ‘Ofwel terug naar Chicago, ofwel juist de andere kant uit.’
‘Waarheen? Topeka in het noordwesten? Joplin in het zuidwesten?’
‘Ze waren onderweg naar het zuiden, dus zijn innerlijk kompas zal nog in die richting wijzen. Ik denk eerder Joplin, en vandaar nog verder. Maar we komen er snel genoeg achter.’
‘Hoe dan?’
‘Johnson voelt zich moederziel alleen en is compleet opgefokt. Hij belt binnen afzienbare tijd naar Contrane om hulp, en die zal ons exact kunnen zeggen waarvandaan hij heeft gebeld.’
Jacob startte de auto.
‘Dus waarheen in de tussentijd? Oklahoma City? Joplin?’
‘Joplin. Rij jij maar. En als je te moe wordt, neem ik het stuur wel van je over.’
Damian wachtte tot de Chrysler van de Turners de weg op draaide en optrok voordat hij de motor van de Chrevolet startte en de lichten ontstak. Tijdens het wachten was het koud geworden.
‘Het ziet ernaar uit dat je gelijk had’, zei Virginia achter hem. Hij voelde haar adem door de opgezette kraag van zijn jas zijn nek verwarmen.
‘Dat is nog helemaal niet zeker’, sprak Merdan naast hem. ‘Ze kunnen net zo goed onverrichter zake terugkeren naar Chicago.’
‘Dat merken we vanzelf wel’, antwoordde Damian, met één oog gericht op het scherm van de laptop op Merdans schoot. ‘Hoe dan ook, dit is onze enige kans. Omdat jij die Johnson hebt laten ontsnappen. Ze rijden overigens richting zuidwesten zo te zien.’
‘Ja, wrijf het er nog maar eens lekker in’, zuchtte de Koerd.
‘Het maakt niet uit’, zei Damian. ‘Gewoon uitstel van executie.’
Hij kon nu niets meer aan het toeval overlaten. Daarom had hij aangeboden zelf te rijden, hoezeer hij dat ook haatte. Damian twijfelde er niet aan dat de twee FBI-agenten als eersten bij Johnson zouden zijn en dat het wel eens tot een schietpartij zou kunnen komen.
De ruitenwissers hadden moeite de toenemende sneeuwval de baas te blijven. Het zicht was belabberd en de weinige auto’s die met hen de oprit van de snelweg kozen, reden traag om niet weg te glijden. De rit naar het ‘zuidwesten zou wel eens heel lang en heel koud kunnen worden.